Wednesday, 29 February 2012

Balsem - balm


Paracetamol, Finimal, Feminax, Ibuprofen, Nurofen. Wie kent ze niet? Onze redders in nood, onze makkers in de strijd. Voor ons hoofd, onze buik, onze rug. Met of zonder roze suikerlaagje. Nooit in de aanbieding maar ook nooit duur.

Ik vraag me soms af waar ik zou zijn zonder mijn chemische vrienden. Ik zou lang niet zoveel tentamens hebben gehaald, vrees ik. En wat te denken van de troostende gedachte dat je op een dramatische dag dan gewoon het hele pakje Ibu, zoals de roze vriend door de kenners liefkozend wordt genoemd, achterover kan slaan? Met je mobiel binnen handbereik natuurlijk, om op het laatste moment romantisch te kunnen worden gered. Niet dat ik het ooit heb uitgeprobeerd, maar zo zie ik dat dan voor me, met dank aan alle slechte soaps en films.

Zodra het hoofd begint te kraken, neem ik een van deze snoepjes, merk ik. Ik zou aan een heel pakje waarschijnlijk niet eens meer doodgaan, zelfs al wilde ik het. Is het tijd voor consuminderen? Maar waarom? Al dat gevoel in al die organen die ik ook niet zelf heb uitgekozen, wat moet ik daarmee? Dat is immers wat een goede pijnstiller doet: gevoel waar je zelf niet om hebt gevraagd, te verwijderen of te reduceren tot een ruis op de achtergrond.

Kon dat maar met alles. Wat zou dat heerlijk zijn. Consuminderen, maar dan met gevoelens. Of zou ik dan als klacht krijgen dat dit niet authentiek is? Ach: hoe authentiek is een gevoelentje als liefdesverdriet als elke B-actrice het ook heeft? En wat is dat toch, die hype rondom gevoelens? Zouden we niet wat beter af zijn als ieder zijn rationele, o zo quasiauthentieke en dus toch eigenlijk meer neppe, gevoelloze hersentjes eens wat meer gebruikte? Komt er een interessante mededeling wanneer iemand zijn zin begint met “Ik voel me...”? Ik kan het mij niet herinneren. En totdat het tegendeel bewezen is, ben ik dankbaar voor alle Ibuprofen op deze wereld, voor als balsem voor de ziel.

Tuesday, 28 February 2012

Balling - exile


Kaj is zielig want Kaj is klein en hij heeft een nare ziekte. Dat is niet eerlijk. Dat is naar. Hij kan behandeld worden: in de VS. Dat kost veel geld. We moeten geld inzamelen voor Kaj!

Tot zover de boodschap. Ja; Kaj is zielig en het is niet eerlijk dat hij een neuroblastoom heeft en degene die dit leest en/of schrijft niet. Maar –

Kans voor Kaj. Eigenlijk, zo redeneert mijn hoofd verder, verdient niet alleen Kaj een kans, ook de naamloze en posterloze vijfentwintig andere kleintjes die onterecht een neuroblastoom toebedeeld hebben gekregen. Maar –

En Oxfam Novib dan? Daar wordt ook geadverteerd met zielige Sofies en Myra’s die niet naar school kunnen en mijn geld nodig hebben. Het punt is: er is niet één Sofie die niet naar school kan, net zomin als er één Kaj is die geld nodig heeft voor de behandeling van een dodelijke ziekte. Er zijn nog veel meer Kajs en Sofies van wie wij de naam niet weten. Er zijn nog veel meer Kajs en Sofies met nare ziektes, zonder geld.

Eén voor allen, allen voor één? Is dat dan hoe het werkt? Blijkbaar hebben wij zielige foto’s en gezichten nodig om dingen zielig te vinden. Blijkbaar hebben wij namen nodig om te kunnen bedenken dat iets erg is. Blijkbaar kunnen wij alleen medelijden hebben met een uitzondering, terwijl uitzonderingen misschien niet eens bestaan.

Saturday, 18 February 2012

11

April schoof heen en weer op de barkruk. Er waren nog steeds maar twee mensen in de bar. Het licht leek paarser dan eerst. Ze keek nog eens op haar mobiel. Niks. Een slok bier. Haar telefoon, nog een keer. Weer niks. Moest ze iets zeggen? Het scherm van haar telefoon was geruststellender. Ben leek zich nergens iets van aan te trekken. Af en toe keek hij naar de deur, alsof hij ergens op wachtte. April hield haar glas afwisselend in de ene en in de andere hand. Het wit van haar T-shirt werd vreemd weerkaatst door het paarse licht. Eigenlijk was het ook best een lelijk shirt, dacht April. Had ze niet een beter kunnen uitkiezen toen ze wegging? Nou? Moet ik nu nog een keer op mijn mobiel kijken?

Ben bestelde nog een biertje. April begon het warm te krijgen. Ze nam snel nog een slok. Haar T-shirt was echt meer dan lelijk, vond ze opeens. Ze keek naar Ben, die net zijn glas neerzette en een boer liet. “En?”

“En wat?”

“Hoe bevalt het je hier tot nu toe?”

April keek naar het paarse licht voor haar, de rare vlekken die op

eens op haar T-shirt verschenen en naar de mannen aan de bar. “Ja. Leuk hoor.”

“Ja? Ik kom hier wel vaker namelijk.”

“O. Leuk.”

“Ja. Ging jij eigenlijk uit in… hoe heet het… die Beemster van je?”

Een flits van De Oude Munt, Sjoerd en Mike die biljartten. “Soms. Maar dat was niet zo leuk.”

“Ging je vriend veel uit?”

Waarom moest hij nu weer naar Mike vragen? Het werd nu al moeilijk om Mikes gezicht precies voor de geest te halen. Ben zuchtte. April vroeg zich opnieuw af hoe oud hij was. Misschien… Ze keek weer even naar die wimpers en de lichte ogen. Waarom was ze nooit zo iemand in Middenbeemster tegengekomen? En waarom vond ze wimpers eigenlijk zo interessant? Was er niet ook nog iets anders?

“Hé? Waar ben je met je gedachten?” Bens vingers op haar arm. “Meisje toch.”

Meisje? Dat was nu niet echt hoe April zich haar nieuwe leven voorstelde. Er verscheen weer een flits voor haar ogen.

Friday, 10 February 2012

13 (geen foto nog)

De echte wereld? Een straat met veel neonlicht. April gleed bijna uit over een bakje friet met mayonaise. “Ho!” Ben greep haar arm. “Gaat het?”

“Ja hoor,” zei April, terwijl ze even in haar arm kneep, op de plek waar Ben haar had vastgepakt. Ze begon zich af te vragen of haar gids een voorliefde had voor plekken waar zij nog niet dood gevonden wilde worden. Een paar bars lichtten eenzaam op in de stille straat; het was nog vroeg. “Gaan we hierheen?” vroeg ze timide, hopend dat hij “Nee” zou zeggen dat ze deze straat snel weer zouden verlaten.

“Ja! Jij wil toch leven, enzo? Dit is waar mensen dat doen.”

April keek nog even om zich heen. Het echte leven begon toch zeker ook op andere plekken dan in een karaokebar? Ben zag haar twijfelen. “Of wil je soms alleen op pad?” Weer die grijns en de aan elkaar geplakte wimpers. Nee, natuurlijk wilde ze niet alleen door neonstraten lopen. “Goed. Tja. Is het leuk hier?” Ben lachte nu hardop. “Leuk? Dat heb je niet gevraagd, hè. Maar je hoeft niet bang te zijn, hoor. Je zult wel zien.”

Hij liep door. April probeerde zo goed en kwaad als het ging de mayonaise van haar gympen af te smeren via de stoeprand. Hij deed een deur open waar met flikkerende letters “EXIT” boven stond en bestelde twee bier. Behalve April en Ben zaten er twee mannen aan de bar. Voorin de ruimte was een klein podium waarop paars licht scheen.

Wednesday, 8 February 2012

12

De pizza was vet en het bier lauw. Precies zoals het hoorde. Of zou hij haar misschien uit de stad willen jagen? April begon bijna te verlangen naar de snackbar in Middenbeemster. Waarom moesten ze dan ook naar een pizzahut?

Ben liet een boer en stak een sigaret op. “En?” April keek naar een groepje Japanse toeristen dat langs struinde. Een jongen greep zijn camera en fotografeerde – ja, ze begreep niet eens wat, de pizzahut?

“En wat?”

“Mooi hier, hè.” Hij grijnsde. “Vooral die duiven daar.” Een groepje duiven vocht voor de tramhalte om een plastic zak. April nam een slok bier. “Nee. De lucht is wel mooi. En ik ga toch niet terug. Wat je ook probeert, je hebt verloren.”

“Ik probeer niets. Ik hou trouwens niet van spelletjes. Ik kan slecht tegen mijn verlies.” Eén van de duiven ging er nu met de plastic zak vandoor. De andere drie waggelden achter hem – haar? – aan. April veegde haar vingers, druipend van het vet, af aan een servetje. Nu was haar hele hand vet, in plaats van alleen haar vingers.

“Zo, klaar? Dan kunnen we nu naar de echte wereld.” Ben stond op. April volgde zijn voorbeeld en voelde het bier tintelen in haar buik.

Tuesday, 7 February 2012

11

Ben besloot nu eindelijk iets functioneels te doen met zijn aansteker en stak een sigaret op. Inderdaad Marlboro. Ze kon zeggen wat ze wilde, maar April vond de geur van teer, nicotine en andere onbekende stoffen op dat moment oneindig veel lekkerder dan alle sigarettenrook die ze ooit geroken had.

“Goed. We gaan pizza eten. En jij gaat maar eens vertellen waarom je je zo verveelt daar. En waarom je denkt dat dat hier niet zo zal zijn. Jezus, je bent wel echt achttien. Negentien, sorry. Denk je dat ik me nooit verveel?” Ben nam een hijs van zijn sigaret en hoestte even. Ze liepen nu langs de coffeeshop met starende mannen.

“Jawel. Maar ik denk wel minder. Dat is ook al goed.”

“Maar wat wil je hier doen dan?”

“Pizza eten.”

“Ja, ha. En dan? Heb je een huis? Nee. Heb je geld? Vast ook niet.”

“Wil je me even niet vertellen wat ik moet doen? Ik wil nu pizza eten en dan… iets gaan doen ofzo?”

“Uit in de grote stad?” Een klein glimlachje. “Goed. Weet je waar we pizza gaan eten?”

“Nou?”

“In de hel. Die heet hier ook het Rembrandtplein. Je bent er nú!”

April keek rond. Dit was het plein waar ze een paar uur eerder ook was geweest. Een flikkerend scherm van een club, een pizzahut, een Ierse pub met hangende toeristen. Ze keek naar Ben. “Nee toch? Wat doe je nu?”

“Een toeristje rondleiden in Amsterdam. Wat voor pizza wil je?”

“Moet dit?”

“Jij mag ook kiezen, hoor.”

“Ja: haha. Want ik ken het hier zo goed, hè? Nou. Ja. Oké. Wat jij wil.”

Monday, 6 February 2012

10

Vanuit haar ooghoeken keek April schuin op naar Ben. Ze kon zich nog steeds verwonderen over de zwartheid van zijn wimpers...
Zou hij vragen naar haar moeder?
“Wie was dat?” Ja dus. Nou ja: het maakte niet veel uit, haar moeder kende Ben niet en Ben kende haar moeder niet. April was in een stad waar ze niemand kende en niemand haar. Dus?
“Gewoon iemand.”
“Je moeder?”
“Nee, joúw moeder!” Ze wist niet dat ze zo bijdehand kon zijn. Ben lachte. Ze liepen verder. April gleed bijna uit. Ze stak haar handen in haar zakken. Ze had honger. Opnieuw. Of nog steeds, eigenlijk.
“Maar, pizza dus?” zei Ben.
“Ja. Lekker.”
“Waar?”
“Weet ik niet.”
“Je kent het hier niet, hè?”
“…Nee,” zei April. Wat wil hij?
“Waarom niet?”
”Gewoon niet?”
“Ja, hallo.”
“Wat?”
“Ga je nog vertellen waarom je hier bent, April-meisje?”
April bleef staan. Rechts van haar was water met lichtjes en ijs; links van haar een coffeeshop met schreeuwende mannen. De stad. Is dit wel een plek voor mij?
“Ik ben er gewoon.”
“Oké. Zal ik het dan maar doen?” Ben pakte een aansteker uit zijn jaszak en klikte het vuur aan, uit, aan. “Je bent een meisje van achttien en je ziet het niet meer zitten thuis, je moeder zit de hele tijd op je lip, je hebt saai werk in een Blokker ofzo, je weet niet wat je wilt en toen ging je maar weg. Ja toch? Denk je dat ik achterlijk ben?” Ben probeerde haar blik te vangen. Hij had de aansteker nog steeds in zijn hand. April kneep haar ogen even dicht. Haar wimpers waren niet zwart maar blond.
“Nee. Ja. Nou ja.”
“Goed dan. Het kan ook opnieuw. Waarom ben je hier?”
“Ik wil hier zijn.”
“Dat weet je niet. Je weet niet hoe het hier is. Je weet niet hoe Amsterdam is.”
“Ja.” Nee, je bedoelt nee. Je weet het echt niet.
“Waarom ben je weggegaan?”
April keek naar de ijsschotsen in het water. “Omdat mijn vriend wilde gaan samenwonen,” zei ze.
“Ja? Nou en? Dat gebeurt hier ook. Ik bedoel: mensen willen hier ook samenwonen enzo. Je kon toch zeggen dat je dat niet wilde?”
“Ja. Nee. Nou. In… waar ik vandaan kom doen mensen dat,” zei ze.
“Moest jij het daarom ook doen?”
“..Nee.”
“Maar wat wilde je dan? Is hij leuk?”
Weer een flits van Mike, op het voetbalveld op zondag, als zijn team gewonnen had en hij zich laveloos zoop in de kantine, met dat eeuwige pakje Camel bij zich. Mike, met natgeregend haar op zijn scooter, als ze uitgingen. Mike, op haar kamer, toen hij haar het hartenkettinkje gaf. Leuk? Lief?
“Ja, hij is wel lief.”
“Maar? Je wilt méér? April, je weet… je bent achttien, toch?”
“Negentien.”
“Ook goed. Hoe oud denk je dat ik ben? Je…” Ben lachte weer even. Het klonk bijna spottend. April zweeg.
“Goed, dat maakt ook niet uit. Maar je – ”
“Ik vervéél me daar zo!” riep April. De schreeuwende mannen voor de coffeeshop zwegen en keken allemaal tegelijk haar kant op. Ben glimlachte. “Dus toen ging je maar hierheen?” vroeg hij.
“Ja! Of vind je dat ik me nog vijftig jaar had moeten vervelen? Dat ik dan maar had moeten gaan samenwonen en elke zondag zijn voetbalwedstrijd met zijn vrienden en zijn Camel… waarom moet je dit weten trouwens? Heb je nog andere informatie nodig? Ik ben één meter zeventig, hoeveel ik weeg, ja, sorry, dat weet ik niet, ik hou van lasagna en mijn lievelingskleur is lila. Kunnen we nu gaan eten?”
Ben lachte, opnieuw. “Ja. Ik rook trouwens Marlboro, heb je daar
Vanuit haar ooghoeken keel April schuin op naar Ben. Het leek wel of zijn wimpers zwarter verder naarmate de dag vorderde. Zou hij vragen naar –
“Wie was dat?” Ja dus. Nou ja: het maakte niet veel uit, haar moeder kende Ben niet en Ben kende haar moeder niet. April was in een stad waar ze niemand kende en niemand haar. Dus?
“Gewoon iemand.”
“Je moeder?”
“Nee, joúw moeder!” Ze wist niet dat ze zo bijdehand kon zijn. Ben lachte. Ze liepen verder. April gleed bijna uit. Ze stak haar handen in haar zakken. Ze had honger. Opnieuw. Of nog steeds, eigenlijk.
“Maar, pizza dus?” zei Ben.
“Ja. Lekker.”
“Waar?”
“Weet ik niet.”
“Je kent het hier niet, hè?”
“…Nee,” zei April. Wat wil hij?
“Waarom niet?”
”Gewoon niet?”
“Ja, hallo.”
“Wat?”
“Ga je nog vertellen waarom je hier bent, April-meisje?”
April bleef staan. Rechts van haar was water met lichtjes en ijs; links van haar een coffeeshop met schreeuwende mannen. De stad. Is dit wel een plek voor mij?
“Ik ben er gewoon.”
“Oké. Zal ik het dan maar doen?” Ben pakte een aansteker uit zijn jaszak en klikte het vuur aan, uit, aan. “Je bent een meisje van achttien en je ziet het niet meer zitten thuis, je moeder zit de hele tijd op je lip, je hebt saai werk in een Blokker ofzo, je weet niet wat je wilt en toen ging je maar weg. Ja toch? Denk je dat ik achterlijk ben?” Ben probeerde haar blik te vangen. Hij had de aansteker nog steeds in zijn hand. April kneep haar ogen even dicht. Haar wimpers waren niet zwart maar blond.
“Nee. Ja. Nou ja.”
“Goed dan. Het kan ook opnieuw. Waarom ben je hier?”
“Ik wil hier zijn.”
“Dat weet je niet. Je weet niet hoe het hier is. Je weet niet hoe Amsterdam is.”
“Ja.” Nee, je bedoelt nee. Je weet het echt niet.
“Waarom ben je weggegaan?”
April keek naar de ijsschotsen in het water. “Omdat mijn vriend wilde gaan samenwonen,” zei ze.
“Ja? Nou en? Dat gebeurt hier ook. Ik bedoel: mensen willen hier ook samenwonen enzo. Je kon toch zeggen dat je dat niet wilde?”
“Ja. Nee. Nou. In… waar ik vandaan kom doen mensen dat,” zei ze.
“Moest jij het daarom ook doen?”
“..Nee.”
“Maar wat wilde je dan? Is hij leuk?”
Weer een flits van Mike, op het voetbalveld op zondag, als zijn team gewonnen had en hij zich laveloos zoop in de kantine, met dat eeuwige pakje Camel bij zich. Mike, met natgeregend haar op zijn scooter, als ze uitgingen. Mike, op haar kamer, toen hij haar het hartenkettinkje gaf. Leuk? Lief?
“Ja, hij is wel lief.”
“Maar? Je wilt méér? April, je weet… je bent achttien, toch?”
“Negentien.”
“Ook goed. Hoe oud denk je dat ik ben? Je…” Ben lachte weer even. Het klonk bijna spottend. April zweeg.
“Goed, dat maakt ook niet uit. Maar je – ”
“Ik vervéél me daar zo!” riep April. De schreeuwende mannen voor de coffeeshop zwegen en keken allemaal tegelijk haar kant op. Ben glimlachte. “Dus toen ging je maar hierheen?” vroeg hij.
“Ja! Of vind je dat ik me nog vijftig jaar had moeten vervelen? Dat ik dan maar had moeten gaan samenwonen en elke zondag zijn voetbalwedstrijd met zijn vrienden en zijn Camel… waarom moet je dit weten trouwens? Heb je nog andere informatie nodig? Ik ben één meter zeventig, hoeveel ik weeg, ja, sorry, dat weet ik niet, ik hou van lasagna en mijn lievelingskleur lila. Kunnen we nu gaan eten?”
Ben lachte, opnieuw. “Ja. Ik rook trouwens Marlboro, heb je daar problemen mee?”
problemen mee?”

Thursday, 2 February 2012

9


De straten waren wit van het ijs. April dook weg in haar jas. En nu? Ze had eigenlijk best zin in pizza.

“Je mascara is uitgelopen,” zei Ben.

April bloosde en veegde zo goed als dat ging de make-up van haar gezicht. Zo kreeg ze het nog kouder. Zou hij haar knap vinden? Ze verborg haar hoofd half achter haar sjaal. Ik heb een lelijke kin, weet je dat wel?

Haar telefoon trilde. Haar benen werden een beetje slap. Wat nu als het Mike was? Ze liep stug door en keek af en toe naar Bens wimpers.

“Maar hoe kom je hier dan terecht?” vroeg hij haar. April schrok op uit haar gedachten. Ze was nog nooit zo iemand als Ben tegengekomen in Middenbeemster. Daar leek iedereen veel meer op elkaar. Ze haalde haar schouders op. “Gewoon.”

“Jij vindt alles maar gewoon, hè? Een mens komt niet zomaar ergens.”

April beet op haar lippen. “Nou ja. Niet helemaal." Haar telefoon begon weer te zoemen. “Gaat je telefoon?” vroeg Ben.

“Ja.”

“Waarom neem je niet op dan?”

April pakte met papknieën haar telefoon. “Met April?”

“Hèhè, neem je ein-de-lijk eens op! Zeg, eet je vanavond wél thuis?” Aprils knieën werden nog slapper. Niet Mike maar haar moeder. Ze zag dat Ben naar haar keek. Kon het nog erger?

“Eh…”

“Ik ga hutspot maken. Dat je ’t weet. Jij bent ook altijd zo kieskeurig!”

“Ik vind hutspot best lekker.” Bens wenkbrauwen gingen omhoog.

“Ja, goed. Daar gaat het niet om. Eet je mee of niet? Waar hang je eigenlijk uit vandaag?”

“Nou eh… Nee. Nou, ik was gisteren bij Melody en ik eh, ga vanavond misschien nog wat doen dus ik kom niet denk ik. Oké?”

“Waar ga je heen dan?”

“Weet ik nog niet. Ik moet nu ophangen. Dag!”

April drukte snel haar telefoon uit. Zo. Net op tijd.

Wednesday, 1 February 2012

8

April veegde wild met haar hand over haar ogen. Ja, dit was nou ook weer niet de bedoeling! Nu praat er eindelijk iemand met je en jij jankt. Ze zette haar glas te hard terug op tafel. Saar liep de trap op maar draaide zich meteen weer om toen ze Aprils gezicht zag. Nu denkt ze dat het iets met Ben is, dacht April, straks denkt ze écht dat…

Ben schoof heen en weer op de stoel tegenover haar. “Wil je iets? Eh, zakdoekjes ofzo? Of nog iets te drinken? Of even naar de wc ofzo? Ik bedoel niet dat je weg moet, hoor! Maar je… eh…”

April probeerde te glimlachen. “Nee, laat maar. Het gaat. Ik. Nou ja. Weet niet. Hormonen, denk ik?” Ze glimlachte nu echt. Dat dacht ze tenminste.

“Jaja. En daarom zit je in je eentje in een bar te huilen? Jij hebt duidelijk nog nooit last gehad van hormonen.” Hij lachte nu ook.

April keek door haar dichtgeplakte wimpers naar buiten. De affiche voor “De legende van de onzichtbare stad Kitesj en het meisje Fevronja” was eigenlijk best mooi, zag ze nu. En de tram ook.

“Nee, nou, ik, ja.” April vroeg zich koortsachtig af waarom ze haar cola zo snel had opgedronken. Een leeg glas vasthouden was ook zoiets.

“Ben je hier echt alleen?” vroeg Ben. Hij speelde met zijn bierviltje en nam nog een slok bier. Zijn wimpers waren echt heel zwart en het leek wel, het leek heel even alsof hij haar begreep.

“Ja.”
“Woon je hier dan ook?”

Was Bob’s Youth Hostel een thuis te noemen? “Nee,” zei April.

“Waar woon je dan?”

Was Middenbeemster een thuis te noemen? “…Nog nergens,” zei ze.

“Hè? Maar iedereen heeft toch een huis? Nou nee, dat is ook niet waar. Maar jij ziet er wel uit alsof je een huis hebt, bedoel ik.”

April haalde haar schouders op.

“En je ouders dan? Of heb je een vriendje?”
Ze haalde weer haar schouders op en krabde aan haar hoofd. “Die, eh, zijn niet hier.” Plotseling zag ze Mike voor zich, op de brug waar zij net had gestaan, precies zoals hij was, zenuwachtig aan zijn Camel Light-sigaret trekkend. Het was een belachelijk idee. April glimlachte even. Hoe kwam het dat alles van vroeger zo snel vroeger was en zo ver weg leek?

“Zeg April?” zei Ben.

“Ja?”

“Ik denk dat ik het al weet. Je bent alleen en je hebt vast honger, hè? Ik vind dat we nu pizza gaan eten.” Hij stond op en pakte zijn jas. “O, geld.” Hij doorzocht zijn jaszakken. “Zal ik jouw cola dan ook maar betalen?” April hief haar gezicht op. “Nou, kom op! Ga je mee of niet?”