Vanuit haar ooghoeken keek April schuin op naar Ben. Ze kon zich nog steeds verwonderen over de zwartheid van zijn wimpers...
Zou hij vragen naar haar moeder?
“Wie was dat?” Ja dus. Nou ja: het maakte niet veel uit, haar moeder kende Ben niet en Ben kende haar moeder niet. April was in een stad waar ze niemand kende en niemand haar. Dus?
“Gewoon iemand.”
“Je moeder?”

“Nee, joúw moeder!” Ze wist niet dat ze zo bijdehand kon zijn. Ben lachte. Ze liepen verder. April gleed bijna uit. Ze stak haar handen in haar zakken. Ze had honger. Opnieuw. Of nog steeds, eigenlijk.
“Maar, pizza dus?” zei Ben.
“Ja. Lekker.”
“Waar?”
“Weet ik niet.”
“Je kent het hier niet, hè?”
“…Nee,” zei April. Wat wil hij?
“Waarom niet?”
”Gewoon niet?”
“Ja, hallo.”
“Wat?”
“Ga je nog vertellen waarom je hier bent, April-meisje?”
April bleef staan. Rechts van haar was water met lichtjes en ijs; links van haar een coffeeshop met schreeuwende mannen. De stad. Is dit wel een plek voor mij?
“Ik ben er gewoon.”
“Oké. Zal ik het dan maar doen?” Ben pakte een aansteker uit zijn jaszak en klikte het vuur aan, uit, aan. “Je bent een meisje van achttien en je ziet het niet meer zitten thuis, je moeder zit de hele tijd op je lip, je hebt saai werk in een Blokker ofzo, je weet niet wat je wilt en toen ging je maar weg. Ja toch? Denk je dat ik achterlijk ben?” Ben probeerde haar blik te vangen. Hij had de aansteker nog steeds in zijn hand. April kneep haar ogen even dicht. Haar wimpers waren niet zwart maar blond.
“Nee. Ja. Nou ja.”
“Goed dan. Het kan ook opnieuw. Waarom ben je hier?”
“Ik wil hier zijn.”
“Dat weet je niet. Je weet niet hoe het hier is. Je weet niet hoe Amsterdam is.”
“Ja.” Nee, je bedoelt nee. Je weet het echt niet.
“Waarom ben je weggegaan?”
April keek naar de ijsschotsen in het water. “Omdat mijn vriend wilde gaan samenwonen,” zei ze.
“Ja? Nou en? Dat gebeurt hier ook. Ik bedoel: mensen willen hier ook samenwonen enzo. Je kon toch zeggen dat je dat niet wilde?”
“Ja. Nee. Nou. In… waar ik vandaan kom doen mensen dat,” zei ze.
“Moest jij het daarom ook doen?”
“..Nee.”
“Maar wat wilde je dan? Is hij leuk?”
Weer een flits van Mike, op het voetbalveld op zondag, als zijn team gewonnen had en hij zich laveloos zoop in de kantine, met dat eeuwige pakje Camel bij zich. Mike, met natgeregend haar op zijn scooter, als ze uitgingen. Mike, op haar kamer, toen hij haar het hartenkettinkje gaf. Leuk? Lief?
“Ja, hij is wel lief.”
“Maar? Je wilt méér? April, je weet… je bent achttien, toch?”
“Negentien.”
“Ook goed. Hoe oud denk je dat ik ben? Je…” Ben lachte weer even. Het klonk bijna spottend. April zweeg.
“Goed, dat maakt ook niet uit. Maar je – ”
“Ik vervéél me daar zo!” riep April. De schreeuwende mannen voor de coffeeshop zwegen en keken allemaal tegelijk haar kant op. Ben glimlachte. “Dus toen ging je maar hierheen?” vroeg hij.
“Ja! Of vind je dat ik me nog vijftig jaar had moeten vervelen? Dat ik dan maar had moeten gaan samenwonen en elke zondag zijn voetbalwedstrijd met zijn vrienden en zijn Camel… waarom moet je dit weten trouwens? Heb je nog andere informatie nodig? Ik ben één meter zeventig, hoeveel ik weeg, ja, sorry, dat weet ik niet, ik hou van lasagna en mijn lievelingskleur is lila. Kunnen we nu gaan eten?”
Ben lachte, opnieuw. “Ja. Ik rook trouwens Marlboro, heb je daar
Vanuit haar ooghoeken keel April schuin op naar Ben. Het leek wel of zijn wimpers zwarter verder naarmate de dag vorderde. Zou hij vragen naar –
“Wie was dat?” Ja dus. Nou ja: het maakte niet veel uit, haar moeder kende Ben niet en Ben kende haar moeder niet. April was in een stad waar ze niemand kende en niemand haar. Dus?
“Gewoon iemand.”
“Je moeder?”
“Nee, joúw moeder!” Ze wist niet dat ze zo bijdehand kon zijn. Ben lachte. Ze liepen verder. April gleed bijna uit. Ze stak haar handen in haar zakken. Ze had honger. Opnieuw. Of nog steeds, eigenlijk.
“Maar, pizza dus?” zei Ben.
“Ja. Lekker.”
“Waar?”
“Weet ik niet.”
“Je kent het hier niet, hè?”
“…Nee,” zei April. Wat wil hij?
“Waarom niet?”
”Gewoon niet?”
“Ja, hallo.”
“Wat?”
“Ga je nog vertellen waarom je hier bent, April-meisje?”
April bleef staan. Rechts van haar was water met lichtjes en ijs; links van haar een coffeeshop met schreeuwende mannen. De stad. Is dit wel een plek voor mij?
“Ik ben er gewoon.”
“Oké. Zal ik het dan maar doen?” Ben pakte een aansteker uit zijn jaszak en klikte het vuur aan, uit, aan. “Je bent een meisje van achttien en je ziet het niet meer zitten thuis, je moeder zit de hele tijd op je lip, je hebt saai werk in een Blokker ofzo, je weet niet wat je wilt en toen ging je maar weg. Ja toch? Denk je dat ik achterlijk ben?” Ben probeerde haar blik te vangen. Hij had de aansteker nog steeds in zijn hand. April kneep haar ogen even dicht. Haar wimpers waren niet zwart maar blond.
“Nee. Ja. Nou ja.”
“Goed dan. Het kan ook opnieuw. Waarom ben je hier?”
“Ik wil hier zijn.”
“Dat weet je niet. Je weet niet hoe het hier is. Je weet niet hoe Amsterdam is.”
“Ja.” Nee, je bedoelt nee. Je weet het echt niet.
“Waarom ben je weggegaan?”
April keek naar de ijsschotsen in het water. “Omdat mijn vriend wilde gaan samenwonen,” zei ze.
“Ja? Nou en? Dat gebeurt hier ook. Ik bedoel: mensen willen hier ook samenwonen enzo. Je kon toch zeggen dat je dat niet wilde?”
“Ja. Nee. Nou. In… waar ik vandaan kom doen mensen dat,” zei ze.
“Moest jij het daarom ook doen?”
“..Nee.”
“Maar wat wilde je dan? Is hij leuk?”
Weer een flits van Mike, op het voetbalveld op zondag, als zijn team gewonnen had en hij zich laveloos zoop in de kantine, met dat eeuwige pakje Camel bij zich. Mike, met natgeregend haar op zijn scooter, als ze uitgingen. Mike, op haar kamer, toen hij haar het hartenkettinkje gaf. Leuk? Lief?
“Ja, hij is wel lief.”
“Maar? Je wilt méér? April, je weet… je bent achttien, toch?”
“Negentien.”
“Ook goed. Hoe oud denk je dat ik ben? Je…” Ben lachte weer even. Het klonk bijna spottend. April zweeg.
“Goed, dat maakt ook niet uit. Maar je – ”
“Ik vervéél me daar zo!” riep April. De schreeuwende mannen voor de coffeeshop zwegen en keken allemaal tegelijk haar kant op. Ben glimlachte. “Dus toen ging je maar hierheen?” vroeg hij.
“Ja! Of vind je dat ik me nog vijftig jaar had moeten vervelen? Dat ik dan maar had moeten gaan samenwonen en elke zondag zijn voetbalwedstrijd met zijn vrienden en zijn Camel… waarom moet je dit weten trouwens? Heb je nog andere informatie nodig? Ik ben één meter zeventig, hoeveel ik weeg, ja, sorry, dat weet ik niet, ik hou van lasagna en mijn lievelingskleur lila. Kunnen we nu gaan eten?”
Ben lachte, opnieuw. “Ja. Ik rook trouwens Marlboro, heb je daar problemen mee?”
problemen mee?”