“Of laat jij je meissie soms alleen in een bar zitten? Is dat hoe het tegenwoordig gaat?”
Gespannen keek April naar de deuropening. Een warrig, blond hoofd. Voetstappen op de trap naar boven. “Waar is ze dan? Is dat mijn meisje?” Hij had een open gezicht met lichtblauwe ogen, zware wimpers en wees naar haar. April nam een slok van haar cola, hoestte en verslikte zich.
Ben lachte. “Dus wij hebben iets? Mag ik de volgende keer daarvan wat eerder op de hoogte gesteld worden?” April nam snel nog een slok en veegde over haar tranende ogen. “Ja, nou…”
Hij ging zitten. “Ik ben dus Ben, maar dat wist je al. En jij? Vind je het oké als ik hier kom zitten?” Voor ze iets kon zeggen, installeerde hij zichzelf op de stoel tegenover haar. “Dan valt er ook weer wat te praten, weet je.”
“Goed,” hikte April.
“Saar, voor mij een biertje!” riep Ben over zijn schouder. “En snel graag! Ik moet het ijs breken hier!”
Toen zijn bier voor hem stond – te veel schuim en te weinig bier – en hij een grote slok had genomen waardoor het April opeens opviel dat hij een enorme adamsappel had, vroeg hij: “Als je mijn meissie bent, wie ben je dan eigenlijk?”
“April.”
“April? Hmm. En wat doe je hier?”
Ze nam nog een slok van haar cola. “Ik, eh…”
Hij lachte weer. “Je wat?”
Ze pakte haar cola vast en nam nog een slok. Het glas was leeg.
“Hé.” Ben zette zijn bier neer en schraapte zijn keel. “Waarom huil je nou?”

